Er was eens…
In een oeroud familieverhaal, doorgegeven bij kampvuren en gefluisterd in tenten, leefde een meisje met ogen zo donker dat ze het licht leken te bewaren voor later. Haar naam was Leah – een naam die klinkt als een zachte zucht: le-áh, “moe”. Niet moe van lopen, maar moe van onzichtbaar zijn. Als iemand haar een compliment maakte, viel het halverwege – als confetti die nooit de grond raakt. Elk vonkje in haar blik doofde zodra de ander wegkeek.
Leah’s vader – sterk in deals, zwak in harten – bedacht een list. Hij hulde haar in een zware sluier en leidde haar naar Jakob, die tot over zijn oren verliefd was op haar jongere zus Rachel. De fakkels flakkerden, de muziek zwol aan; Leah zweeg, monddood door machtsstructuren, en werd een pion in het spel. Jakob, verblind door ritueel en maanlicht, dacht werkelijk dat hij met Rachel trouwde.
Bij zonsopgang gleed de realiteit als koude as over de tentvloer; Jakob ontdekte de verwisseling, Rachel huilde, en Leah voelde de afwijzing tot diep in haar ziel. Het laatste kleine sprankje in haar ogen doofde bijna helemaal uit.
“Een blik kan je raken, maar jouw waarde ligt dieper dan ogen reiken.”
Leah kreeg een eerste kind – nu zal Jakob mij zien, dacht ze. Ze kreeg een tweede – nu zal ik vast voor hem stralen. Ze kreeg een derde – nu zal hij eindelijk om mij geven. Maar telkens keek Jakob langs haar heen; zijn aandacht en liefde bleef bij Rachel. En Leah werd moe van het wachten op een waardering die maar niet kwam.
“Geluk wordt kwetsbaar als je het laat afhangen van andermans applaus.”
Op een nacht, onder een maan helder als een zilveren schaal, barstte er wéér nieuw leven door haar heen. Ze wiegde het jongetje, sloot haar ogen, en ergens in haar borst schoof een raam open – alsof gordijnen voor de ochtend wegschoven. Ze fluisterde:
“Deze keer prijs ík het leven.”
Ze noemde hem Juda – “lof”. Buiten bleef alles hetzelfde: Jakob bleef dol op Rachel. Maar ín Leah sprong een lampje aan. Ze besloot dat haar waarde niet langer zou schommelen op Jakobs blik. Het voelde alsof ze een kaars in een donkere kamer zette: de kamer werd niet groter, maar er kwam kleur in elk hoekje.
“Een open hand kan je innerlijke licht zachtjes landen.”
Of je nu wel of niet iets hebt met dit soort oerverhalen: één ding is duidelijk. Mensen schoven Leah opzij, maar het verhaal (God) schoof haar naar voren. Want zij, en niet haar zusje, werd de voorouder van grote koningen en, uiteindelijk, van Jezus. Afgewezen door mensen, maar gekozen door God – anderen keken weg, maar het Leven zelf keek haar vol in het gezicht.
Misschien wacht jij ook op een blik, een like, een “goed gedaan”. Misschien voel jij diezelfde stille moeheid – alsof je batterij nooit echt op 100 % komt. Leah’s verhaal nodigt je uit om de lamp binnenin zelf aan te klikken. Probeer het zo:
- 1. Fluister je moeheid. Zeg hardop (of in je hoofd): “Ik ben moe omdat…”.
- 2. Open je handen. Leg ze, palmen omhoog, op je schoot. Adem uit. Voel hoe ruimte ontstaat.
- 3. Noem je eigen Juda. Fluister één ding waarvoor jij dankbaar bent – los van wie er kijkt of klikt.
- Herhaal dit een paar avonden. Niet als toverspreuk, maar als oefening: telkens als jij lof kiest, stuur je een klein stroompje licht door je eigen binnenkamer.
Jakob bleef van Rachel houden; dat veranderde niet. Maar in Leah’s ogen kwam weer glans – niet door zijn blik, maar door haar besluit. Elke nacht brandde er een zacht gloeien in haar tent: het licht van iemand die zichzelf gezien wist.
“Waardigheid groeit waar je zelf besluit dat niemand haar meer kan afpakken.”
Misschien, als jij straks het raam opent, voel je diezelfde vonk. Niet alles is opgelost, maar ergens binnenin brandt licht dat niemand kan doven behalve jij. Laat het schijnen.
Je bent een lichtdrager – jouw vonk doet ertoe.
Liefs Sara 🕊️

Geef een reactie